Emissiebewaking voor lokaal spoor onder de Omgevingswet
In de geluidregelgeving in de Omgevingswet vervalt de zonesystematiek zoals we die nu kennen onder de Wet geluidhinder. Een aantal bronnen ‘verhuizen’ naar emissiebewaking door middel van geluidproductieplafonds (GPP’s) en van andere bronnen wordt de emissie bewaakt met de basisgeluidemissie (BGE). Lokaal spoor kan echter onder beide beheersystemen vallen. Hoe zit dat nu precies?
GPP's of BGE
Welke lokale sporen krijgen GPP’s en welke BGE’s? In onderstaande lijst is per situatie opgenomen welk type emissiebewaking gehanteerd gaat worden onder de Omgevingswet:
- Lokaal spoor aangewezen in een omgevingsverordening krijgt GPP’s, behalve wanneer het (onlosmakelijk) verweven is met een lokale weg;
- Lokaal spoor dat onlosmakelijk verweven is met een lokale weg krijgt een BGE, denk bijvoorbeeld aan een tramspoor in een stedelijk wegprofiel;
- Lokaal spoor dat niet per omgevingsverordening is aangewezen krijgt een BGE;
- Lokaal spoor gelegen in een op grond van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen vervoerregio krijgt een BGE.
Op dit moment zijn er twee vervoerregio’s in Nederland, namelijk de Vervoerregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam/Den Haag. De emissie van het lokale spoor zal hier dus door middel van BGE’s bewaakt worden. Voor het lokale spoor in bijvoorbeeld Utrecht geldt dat er afhankelijk van de status (wel/niet vastgelegd in een omgevingsverordening of verweven met een lokale weg) zowel BGE’s of GPP’s kunnen worden vastgesteld.
Hoe er met de lokale sporen buiten vervoerregio’s wordt omgegaan is volledig aan de bronbeheerder van het lokale spoor. Dat kan een provincie of een gemeente zijn. De keuze die door de bronbeheerder wordt genomen heeft vervolgens weer consequenties voor bijvoorbeeld de frequentie van de monitoring van de emissies. Zo is de monitoring bij GPP’s jaarlijks en bij een BGE eens per vijf jaar.