Artikel 3.4 Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 in de praktijk
Sinds artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 in mei 2014 is gewijzigd ten behoeve van aftrek bij wegen met een representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen van 70 km/uur of hoger, ontstaan er situaties die aan een buitenstaander soms niet goed uit te leggen zijn.
Hoe zat het ook al weer?
De situatie voor de wijziging van 2014 was als volgt:
- 2 dB aftrek bij wegen met een snelheid voor lichte motorvoertuigen van 70 km/u of hoger;
- 5 dB aftrek bij wegen met een snelheid voor lichte motorvoertuigen lager dan 70 km/u.
De aftrek is al geruime tijd van toepassing en ingevoerd om rekening te houden met het stiller worden van het verkeer. Het effect van de afname van het geluid in de toekomst is bij hogere snelheden kleiner dan bij lagere snelheden, vandaar de lagere aftrek bij hogere snelheden.
De wijziging
Van 2014 tot 1 juli 2018 (de verwachte invoerdatum SWUNG 2) is de aftrek voor wegen met een representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen van 70 km/uur of hoger tijdelijk gewijzigd naar de volgende regeling:
- 3 dB aftrek bij een berekende geluidsbelasting van 56 dB;
- 4 dB aftrek bij een berekende geluidsbelasting van 57 dB;
- 2 dB bij alle andere geluidsbelastingen.
Het effect van de wijziging is dat geluidsbelastingen die eerder als niet onthefbaar werden gezien (56 dB werd 54 dB, 57 dB werd 55 dB – beide hoger dan de maximaal te ontheffen geluidsbelasting voor buitenstedelijk gezoneerde wegen van 53 dB) nu wel te ontheffen zijn. In de praktijk houdt dit in dat de grenswaarde met deze regeling verruimd is. Daarnaast is volgens de wetgever compensatie ingebouwd vanwege de hoger berekende geluidsbelastingen onder het nieuwe Reken- en meetvoorschrift 2012.
Buitenstedelijke vs. binnenstedelijke situaties
De wijziging in de regeling is bedoelt voor situaties waar buitenstedelijke beoordeling plaatsvindt (zie ook de vorige paragraaf). Het gewijzigde artikel 3.4 stelt echter geen eis aan de situatie waarvoor de nieuwe regeling geldt. De 2, 3, 4 dB aftrek kan evengoed in een situatie waar binnenstedelijke beoordeling plaatsvindt toegepast worden, in de praktijk blijkt dit ook consequent zo gedaan te worden. Hier schiet de gewijzigde regeling haar doel voorbij, in een binnenstedelijke situatie zijn geluidsbelastingen immers onthefbaar tot 63 dB.
Berekeningen geluidswering gevel
De geluidswering van de gevel wordt berekend op basis van de geluidsbelasting exclusief aftrek. In de praktijk komt het veelvuldig voor dat het ene akoestische adviesbureau de geluidsbelastingen berekent die ten grondslag liggen van een hogere waarden procedure of bestemmingsplanprocedure, terwijl in een later stadium een ander bureau de berekeningen maakt voor de geluidwering van de gevel.
Vaak wordt er in een akoestisch rapport slechts de geluidsbelasting na aftrek gepresenteerd. Hoe moet de adviseur die vervolgens (misschien jaren later) de geluidsbelasting voor de gevel moet berekenen welke geluidsbelasting zonder aftrek van toepassing is wanneer deze niet gepresenteerd wordt in het akoestische rapport? Deze kan dan 2, 3 of 4 dB bedragen. Een geluidsbelasting van 53 dB na aftrek kan in de praktijk 55, 56 of 57 dB bedragen. Vanwege het gevaar van het ontstaan van dit soort situaties, valt het onder de huidige regeling omtrent de aftrek aan te raden om altijd ook de geluidsbelasting voor dat de aftrek is toegepast in akoestische rapportages te presenteren.
Afwijkende hogere waarden in een blok rijwoningen
In situaties waar een weg niet helemaal parallel langs een blok gelijkwaardige woningen loopt, kunnen voor de burger rare situaties ontstaan wanneer het neerkomt op hogere waarden die verleend worden.
In een binnenstedelijke situatie kan het voorkomen dat de ene helft van de woningen in een blok net een meter of twee dichter bij de weg liggen. De situatie die dan kan optreden is dat deze woningen een hogere waarde krijgen van 56 dB, terwijl de andere woningen in het blok een hogere waarde krijgen toegewezen van 53 dB. Dit maakt voor de gevelwering niet uit omdat deze wordt berekend op basis van de situatie zonder aftrek, maar aan iemand die de materie niet goed kent is een dergelijke situatie erg moeilijk uit te leggen.
Voor geluidsbelastingen op verdiepingen geldt hetzelfde. Er zijn situaties denkbaar waar op de begane grond en de eerste verdieping een hogere waarde van 53 dB kan worden vastgesteld, maar op de zolderverdieping een hogere waarde van 56 dB nodig is.
Waar wel goed aan gedacht is
Bij een wijziging van een weg moet conform afdeling 4 van de Wet geluidhinder gekeken worden of er sprake is van een reconstructie: wanneer de toename van de geluidsbelasting na de wijziging van de weg tenminste 2 dB is, dan is er sprake van een reconstructie en moeten er maatregelen onderzocht worden om de geluidsbelasting terug te dringen.
Het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 kent in lid 2 van artikel 3.4 een voorziening waar bij het toepassen van verschillende versies van de aftrekregeling (2 dB vs. 2/3/4 dB) de geluidsbelasting zonder aftrek onderling vergeleken moet worden. Zou dit niet het geval zijn, dan zou in theorie een situatie waar de geluidsbelasting ongewijzigd blijft toch voor een reconstructie kunnen zorgen, zie onderstaande voorbeeld:
De werkelijke geluidsbelasting berekend in 2015 en in 2026 is 57 dB (dus zonder aftrek gelijk). De hogere waarde in 2015 bedraagt dan 57 – 4 dB = 53 dB, terwijl de geluidsbelasting in 2026, na het aflopen van de regeling 57 – 2 dB = 55 dB zou bedragen. Een schijnbare toename van 2 dB, dus een reconstructie. Gelukkig heeft de wetgever aan deze theoretische situatie gedacht en wordt deze dan ook afgevangen met lid 2 van artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift: 57 dB wordt vergeleken met 57 dB, waarna duidelijk wordt dat er geen sprake is van een reconstructie.