Omgevingswet voor bedrijven (deel 2)
Een integrale aanpak, meer beslissingsruimte bij het bevoegd gezag en vooral een eenvoudiger stelsel van het omgevingsrecht. Wat betekent de nieuwe aanpak van het omgevingsrecht voor bedrijven en de industrie? In deel één van dit tweeluik beschreven we wat de nieuwe systematiek inhoudt voor bedrijven die niet op een gezoneerd industrieterrein zijn gevestigd. In dit tweede deel gaan we in op de gevolgen voor bedrijven op gezoneerde industrieterreinen.
Geluidproductieplafonds in plaats van geluidszone
Onder de naam SWUNG-2 wordt de geluidssystematiek voor decentrale infrastructuur vernieuwd en uitgebreid naar gezoneerde industrieterreinen. Dit alles gebeurt parallel aan de invoering van de Omgevingswet via het aanvullingsspoor geluid. Ook de bestaande regels voor rijkswegen en hoofdspoorwegen (ontwikkeld onder SWUNG-1) zijn via het Bkl opgenomen in de Ow.
Tot ze omgezet zijn tot industrieterreinen met geluidproductieplafonds worden gezoneerde industrieterreinen beoordeeld volgens de Wet geluidhinder. Bedrijven die veel geluid produceren (“grote lawaaimakers”) worden gevestigd op industrieterreinen. Rond het industrieterrein is een zone vastgesteld waarbinnen alleen onder voorwaarden woningen gebouwd mogen worden. Op de zonegrens geldt een maximale geluidsbelasting van alle bedrijven samen van Letmaal = 50 dB(A). Voor woningen in de zone zijn hogere waarden (mtg’s en HW’en) vastgesteld waaraan alle bedrijven samen moeten voldoen.
In de nieuwe situatie wordt de huidige geluidsruimte omgerekend van etmaalwaarde op zonepunten naar jaargemiddelde geluidproductieplafonds (gpp’s) in Lden en Lnight op referentiepunten (grp’s). De ligging van de referentiepunten (onderlinge afstand en afstand tot industrieterrein) is geregeld in de Omgevingsregeling.
In plaats van de huidige etmaalwaarden wordt straks dus gerekend met jaargemiddeldes. Het bevoegd gezag – net als nu in de meeste gevallen de gemeente – wordt verplicht om instructieregels op te stellen voor de bedrijven op het terrein, om zo verdere (efficiënte) invulling te geven aan de beschikbare geluidruimte.
Bij de invoering van het nieuwe normenstelsel is het de bedoeling dat dit beleidsneutraal gebeurt, op basis van maximale benutting van de grenswaarde van de Wet geluidhinder (volledige opvulling van de zone). De invoering van de nieuwe wet mag niet leiden tot een stijging van de geluidsbelasting op een naburige woning of een beperkend effect hebben op de voor de bedrijven vastgestelde geluidruimte. Praktisch betekent dit ook dat bij industrieterreinen geen plafondcorrectie van 1,5 dB wordt toegevoegd zoals bij rijkswegen en hoofdspoorwegen het geval is. In het Bkl (hoofdstuk 3.5) staat beschreven hoe de geluidsruimte dient te worden omgezet naar geluidproductieplafonds en is ook een overgangstermijn tot 2031 opgenomen. In deze overgangstermijn tussen de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de vaststelling van de GPP’s dient de Wet geluidhinder te worden toegepast.
Wijziging bij een bedrijf
Wanneer een nieuw bedrijf zich vestigt op een industrieterrein of wanneer de activiteiten van een bedrijf wijzigen, zal de beheerder van het industrieterrein met een rekenmodel moeten toetsen of met het nieuwe bedrijf of de nieuwe activiteiten wordt voldaan aan de gpp’s. Indien dit het geval is, zijn er geen belemmeringen voor de nieuwe activiteiten. Indien de gpp’s overschreden worden, dient onderzoek gedaan te worden naar de gevoelige bestemmingen en wordt beoordeeld of de gpp’s gewijzigd kunnen worden.
Wijziging industrieterrein of nieuwe woningen
Bij vaststellen of wijzigen van gpp’s bij de aanleg of wijziging van een industrieterrein of bij het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige objecten (woningen) mag de geluidsbelasting op de gevoelige bestemmingen niet hoger worden dan de standaardwaarde of het heersende niveau. De standaardwaarden die zullen gaan gelden bij woningen buiten industrieterreinen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Bij de berekening van het heersende niveau wordt gerekend met de emissie die hoort bij de vastgestelde gpp-waarden; niet met de werkelijke emissie. Deze vastgestelde emissie is dus de maximale benutting van het industrieterrein. Indien niet aan deze waarden kan worden voldaan is het onder voorwaarden mogelijk om tot de grenswaarde toe te staan. Het is in dat geval nodig om geluidsreducerende maatregelen te treffen, de gecumuleerde geluidsbelasting (over alle geluidsbronnen) te beoordelen en het binnenniveau te toetsen.
De grenswaarden die gelden bij woningen buiten industrieterreinen zijn:
De beheerder is verplicht te voldoen aan de gpp’s en dient periodiek aan de minister verslag te doen van dreigende of heersende overschrijdingen van de gpp’s. Bij (dreigende) overschrijdingen kunnen maatregelen getroffen worden of kan een verzoek worden gedaan om de plafonds te verhogen. Ook bestaat de mogelijkheid om tijdelijk niet te hoeven voldoen aan de gpp’s (ontheffing).
Voor bedrijven op industrieterreinen brengt de Omgevingswet de nodige onzekerheden met zich mee. Wordt er bij het eenmalig vaststellen van de gpp’ s voldoende rekening gehouden met toekomstige uitbreidingsplannen van het bedrijf? Wat zijn de consequenties van de omrekening van Letmaal naar Lden voor de geluidsruimte? En welke aanvullende regels stelt de gemeente vast in haar omgevingsplan?
Zie voor alle informatie over de Omgevingswet:
Teksten Omgevingswet bij inwerkingtreding | Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl)