windmill over cityscape

Geluidnormen voor windturbines zónder het Activiteitenbesluit

Recente jurisprudentie heeft het toepassen van de standaardnormen voor windturbines op losse schroeven gezet. Betekent dat dat ruimtelijke plannen voor windturbines op slot staan? Neen. Een recent onderzoek dat wij hebben gedaan voor de gemeente Oss laat zien hoe een bevoegd gezag de normering voor een dergelijk plan wél kan invullen.

De gewraakte uitspraak

Door een windturbinepark in Delfshaven werd door de Raad van State een streep gezet vanwege het toepassen van de normen uit het activiteitenbesluit. Het Belgische Hof van Justitie had namelijk een jaar eerder uitspraak gedaan over een vergelijkbaar windturbinepark in het Belgische Nevele en beriep zich daarbij op Europese regelgeving. Die zegt dat bij het vaststellen van de nationale normen eerst onderzoek gedaan moet worden naar de milieueffecten, door middel van een planmilieueffectrapport (planmer). Omdat dat niet gebeurd is, kunnen lokale overheden zich sindsdien niet meer zo maar baseren op de standaardnormen voor windturbines uit het Activiteitenbesluit.

De gevolgen

De reikwijdte van deze uitspraak is groot. Vóór het vaststellen van de algemene regels voor windturbines uit het Activiteitenbesluit had een planmer moeten worden gemaakt. In een Kamerbrief laat de Staatssecretaris weten dat het opstellen van deze planmer in gang wordt gezet, maar dat daar naar verwachting een doorlooptijd van 1,5 tot 2 jaar mee gemoeid is. In de tussentijd kunnen overheden zich niet beroepen op de algemene regels, maar moeten zij zelf bepalen en onderbouwen welke normen zij bij hun besluitvorming hanteren. Die normen moeten dan zijn voorzien van een deugdelijke en op de lokale situatie toegesneden motivering.

Hoe verder?

Als je als gemeente de standaardnormen niet mag gebruiken, wat kun je dan wel doen? Voor het windpark Elzingburg – de Geer in Oss hebben we, in samenspraak met de gemeente en omwonenden, gepionierd met het zelf opstellen en motiveren van normen voor een windturbinepark. Daarbij is goed gekeken naar de dosis-effectrelatie voor windturbines, oftewel hoeveel mensen ernstige hinder ondervinden bij een bepaald geluidniveau van een bepaalde bron. De uitkomst was om voor dit windpark niet de standaardnorm van 47 dB te gebruiken, maar een streefwaarde die lager ligt dan de standaardnorm. Van die streefwaarde mag dan, anders dan bij de standaardwaarde voor windturbinegeluid, worden afgeweken. Als de streefwaarde wordt overschreden, wordt wel de binnenwaarde in de nacht tegen het licht gehouden. Het laagfrequente geluid van windturbines binnenshuis kan immers hinderlijk zijn voor omwonenden die een goede nachtrust willen genieten. De dosis-effectrelatie voor windturbines ligt hoger dan die voor industriegeluid. Daarom is er voor de binnenwaarde in de nacht gekozen om de voor industrie gebruikelijke binnenwaarde van 25 dB te verlagen, om te corrigeren voor de grotere hinder van windturines.

Omdat er geen gebruik was gemaakt van het Activiteitenbesluit, is deze werkwijze bij de Raad van State overeind gebleven. Het betreffende plan bleek overigens op andere punten niet houdbaar, maar dat neemt niet weg dat deze werkwijze voor de normering een basis biedt waar ook andere plannen hun voordeel mee kunnen doen.

De slotsom

Ruimtelijke plannen voor windturbines hoeven niet in de ijskast te worden gezet in de periode dat gebruik van de standaardnormen voor geluid van windturbines niet meer vanzelfsprekend is. Wel vraagt een ruimtelijk besluit om een doordachte motivering. De hierboven beschreven methode is daarbij slechts één van de opties. Ook het gebruik van de standaardnorm uit het Activiteitenbesluit behoort nog steeds tot de mogelijkheden, zolang dit maar is voorzien van een solide onderbouwing. Een gedegen begrip van de hinderwerking en een goede samenspraak met de omgeving zijn in alle gevallen vitale ingrediënten.