Wasstraat

Omgevingswet: niet alle geluid op emplacementen overgeheveld naar doorgaand spoor. Wat gebeurt er met resterende activiteiten?

Nog krap een jaar te gaan en de Omgevingswet wordt van kracht. In dat ene jaar moet nog een hoop uitgezocht worden, zeker als het gaat om spoorwegemplacementen. Want in het belang van het goed functioneren van de spoorweginfrastructuur gaat de geluidsregelgeving van emplacementen volledig op de schop. Waar gemeenten alles nu nog lokaal regelen, wordt de hoofdmoot van de emplacementsactiviteiten straks bij de beoordeling van het hoofdspoorwegnet gevoegd. Daar worden stilstaande en rijdende treinen samen met treinen op het doorgaand spoor getoetst volgens de systematiek van geluidproductieplafonds. Maar niet alle activiteiten op emplacementen migreren mee. Voor niet-treingebonden geluid bijvoorbeeld, blijven voorlopig  de grenswaarden  in de huidige vergunning gelden – waarbij op het eerste gezicht een heleboel geluidsruimte kan ontstaan. En dat kan enorme consequenties hebben. Hebben spoorbedrijven onder de Omgevingswet ineens ongelimiteerde uitbreidingsruimte? En komen gemeenten in de knel?

Verschillende gebruikers en spoorbeheerders op emplacementen

In Nederland bestaan ongeveer 100 emplacementen die onderdeel uitmaken van de hoofdspoorweginfrastructuur. Emplacementen vallen nu onder categorie 14 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en zijn daarmee als inrichting vergunningsplichtig conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). ProRail, de beheerder van het hoofdspoorwegnet, draagt de zorg voor deze omgevingsvergunningen.

De activiteiten op een emplacement kunnen worden uitgevoerd door verschillende partijen. Denk aan vervoerders en onderhoudsbedrijven. Soms hebben deze bedrijven eigen emplacementssporen in beheer, die geen onderdeel vormen van het hoofdspoorwegnetwerk. Dat is vaak het geval bij onderhoudsbedrijven, zoals de NS-afdelingen Service en Onderhoud (voorheen NedTrain). Vaak coördineert ProRail ook de activiteiten die niet plaatsvinden op het hoofdspoornet. Alle activiteiten op het emplacement vallen zodoende onder één omgevingsvergunning milieu. De geluidsvoorschriften gelden dan ook voor alle emplacementssporen en alle spoorwegbedrijven tezamen.

Emplacementen: meer dan geluid van treinen

Op emplacementen vinden diverse handelingen met spoorwegmaterieel plaats: rangeren, parkeren en veranderen van samenstelling van treinmaterieel, het schoonmaken van treinstellen en het uitvoeren van reparaties en herstellingen.

Voor de uitstraling van geluid naar de omgeving zijn vooral de treinen zelf verantwoordelijk. Dit zijn zowel rijdende treinen, die bijvoorbeeld van het aankomstspoor naar een opstel- of onderhoudsspoor rangeren, als stilstaande treinen. Het geluid van stilstaande treinen wordt ook wel overstandgeluid genoemd. Overstandgeluid wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door compressoren, rijtuigventilatie, statische omvormers en stationair draaiende dieselmotoren. Deze systemen zijn in werking als het materieel (inwendig) wordt gereinigd of als het voorafgaand aan de dienstregeling gereed wordt gemaakt voor vertrek.

Er zijn op emplacementen echter ook geluidsbronnen die géén rechtstreeks verband houden met treinen. Sproeien en verpompen van water in een wasstraat, aanvoeren van hulpstoffen met vrachtwagens, hameren ten behoeve van reparaties, afzuigen van fecaliën uit toiletten van rijtuigen, luchtbehandelingsinstallaties van werkplaatsen, etc. Ook deze niet-treingebonden activiteiten vallen in de huidige situatie onder de omgevingsvergunning milieu – samen met het treingebonden geluid.

emplacement Kijfhoek

Niet al het geluid op emplacementen naar hoofdspoorwegen

Niet al het geluid vanwege emplacementen zal meegaan naar de systematiek voor de hoofdspoorwegen. De transitie is niet van toepassing op activiteiten die plaatsvinden op sporen die geen onderdeel zijn van de hoofdinfrastructuur en ook niet op activiteiten die niet-treingebonden zijn. Wat gebeurt er dan met de overgebleven activiteiten: de rangeerbewegingen naar werkplaatsen (indien geen onderdeel van het hoofdspoornet), de vrachtwagenbewegingen, het verpompen van water, het hameren bij restauratiewerk? Die activiteiten worden straks gewoon als industrielawaai getoetst. Ze zullen los staan van het doorgaand spoor en een op zichzelf staand geheel van milieubelastende activiteiten (MBA’s) vormen.

De gemeente blijft het bevoegd gezag over deze MBA’s. Het overgangsrecht regelt dat bestaande vergunningsvoorschriften onder de Omgevingswet behouden blijven – ofwel in de vorm van een vergunning, als de activiteit vergunningsplichtig blijft, of anders als maatwerkvoorschriften. In eerste instantie blijven de vergunde geluidsgrenswaarden dus gelden. Maar: wel voor een veel kleiner aantal activiteiten. Alle treingebonden geluid op het hoofdspoornet – de hoofdmoot van de emplacementsuitstraling – is tenslotte ondergebracht bij het doorgaand spoor.

Veel gemeentes zullen met argusogen aanzien dat de overgebleven activiteiten op emplacementen in een veel te ruime geluidsjas zitten. De “overtollige” geluidsruimte kan de ontwikkeling van woningbouw in de weg staan. En woningbouw in de buurt van emplacementen is aan de orde van de dag: om tegemoet te komen aan de enorme woningopgave richten steeds meer gemeentes hun pijlen op de weliswaar geluidsbelaste, maar tevens goed bereikbare gebieden rond het openbaar vervoer netwerk.

Mogelijke knelpunten geluidregelgeving voor spoorbedrijven

De Omgevingswet zorgt voor kansen maar ook voor mogelijke knelpunten voor spoorbedrijven. Op emplacementen kunnen bijvoorbeeld relatief hoge geluidspieken optreden, zoals door remmen met blokgeremd materieel of vanwege het rijden door wissels of bogen. Dit kan ook plaatsvinden op sporen die geen onderdeel zijn van het hoofdspoor en dus onder industrielawaai blijven vallen. In de huidige situatie zijn deze geluidspieken vergunbaar onder toepassing van de Circulaire piekgeluiden spoorwegemplacementen. Maar deze Circulaire zal met de komst van de Omgevingswet komen te vervallen. Welke regels gelden er dan wel voor deze MBA’s?

Onder de Omgevingswet is de gemeente bevoegd om naar eigen inzicht geluidsnormen vast te stellen. Daarbij moet zij zich wel houden aan de instructieregels van het Rijk. Zo bedraagt de standaardwaarde voor het maximaal geluidsniveau LAmax in de nachtperiode 65 dB(A). Voor rem- en wisselbooggeluid is dat in veel gevallen onvoldoende. Het is daarom denkbaar dat activiteiten op spoorwegemplacementen straks moeilijker of helemaal niet toe te staan zijn, tenzij de gemeente dit goed geregeld heeft in haar geluidregelgeving.

Opletten voor spoorbedrijven

Voor spoorbedrijven is het de komende tijd dus opletten geblazen. Vragen die zij moeten stellen zijn:

  • Welke activiteiten van het emplacement gaan niet mee naar het systeem van de geluidproductieplafonds, en blijven dus onder gezag van de gemeente? Zijn deze activiteiten goed beschreven in het akoestisch onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan de vergunningaanvraag of zijn ze “verwaarloosd” ten opzicht van de andere activiteiten op het emplacement? Hoe zijn geluidspieken nu meegenomen? Is het zinvol om voor de resterende activiteiten onder het huidige recht nog een vergunning aan te vragen?
  • Welke rol gaat ProRail spelen? Blijft ProRail coördinator voor activiteiten die niet meegaan naar GPP spoor of dien je zaken voortaan zelf met de gemeente te regelen?
  • Wat zijn de ambities en plannen van de gemeente ten aanzien van woningbouw? Zorg ervoor dat je op de hoogte bent van de ontwikkeling van het omgevingsplan van de gemeente. In het omgevingsplan neemt de gemeente straks de regels op waar toekomstige plannen aan worden getoetst. En de gemeente heeft veel vrijheid bij het opstellen hiervan. Vanuit de Omgevingswet is de gemeente verplicht om burgers en bedrijven te laten participeren bij het opstellen van het omgevingsplan. Informeer bij de gemeente hoe zij dit proces vormgeven, en zorg ervoor dat je aangehaakt bent.

De Omgevingswet: een uitkomst / opletten geblazen

De Omgevingswet is een mooie uitkomst voor spoorbedrijven. Straks worden de meeste activiteiten op emplacementen samengevoegd met het doorgaand spoor en centraal geregeld. De transitie is echter niet van toepassing op activiteiten die plaatsvinden op sporen die geen onderdeel zijn van de hoofdinfrastructuur en ook niet op activiteiten die niet-treingebonden zijn. Deze activiteiten blijven onder de bevoegdheid van de gemeente vallen. Oprukkende woningbouw en strengere regels in het omgevingsplan kunnen een belemmering vormen voor de toekomstplannen van de spoorbedrijven. Wij raden dan ook aan om nu al actief aan de slag te gaan met de Omgevingswet.